DEBORAH EN JAËL
Na het overlijden van Jozua is
het leven zwaar. Er is geen echte leider meer, er is nog geen koning. Dat zou
op zichzelf geen probleem moeten zijn: God zelf is koning van Israël. De wetten
die Hij heeft gegeven zorgen ervoor dat mensen op een eerlijke manier met
elkaar en met het land omgaan en dat iedereen in vrede kan leven. Maar op de
een of andere manier vergeten de mensen God en nemen ze het niet al te nauw met
de wet. Er zijn allerlei sociale misstanden in deze tijd; er is corruptie en armoede.
In deze situatie treedt de
profetes Debora, op als rechter. Als mensen ruzie hebben, kunnen ze bij haar
terecht. Debora wordt door iedereen gerespecteerd, ook door de mannen. En dat
is bijzonder in een tijd waarin de mannen het volledig voor het zeggen hebben.
Debora is geen feministe, maar doet eenvoudig wat ze moet doen. Ze neemt de taak op zich die God
haar geeft. Als er een aanval van de Kanaänieten dreigt, neemt Debora contact
op met de legerleiding en geeft ze Gods aanwijzingen door. Ze moedigt de
legerleiders aan om op God te vertrouwen.
Waar commandant Barak blijft aarzelen, is Debora vastberaden. Ze neemt de leiding over, gaat Barak voor, en weet op deze manier tienduizend soldaten achter zich aan te krijgen. Dankzij Debora krijgen ze weer vertrouwen en gaan ze de strijd aan. De Kanaänieten worden verpletterend verslagen. Alleen legerleider Sisera weet te ontkomen, maar hij wordt later alsnog uitgeschakeld: door een vrouw. De manier waarop dat gebeurt — Sisera ligt te slapen, en Jaél slaat een tentpin door zijn hoofd — is barbaars, maar het wapenfeit wordt bezongen als een heldendaad. Dat is schokkend voor ons, die nooit onderdrukking hebben meegemaakt, en die de Bijbel lezen vanuit Jezus, die je leert je vijanden lief te hebben. Maar zo'n tekst moet je lezen tegen de achtergrond van die tijd: het kwaad moest worden uitgeschakeld. Als Sisera zou ontkomen, zou hij een nieuw leger op de been brengen.
Het laatste wapenfeit in Debora's strijd tegen de gehate Kanaänitische legeraanvoerder Sisera kwam op rekening van een andere vrouw, Jaël. Ze behoorde tot de Kenieten, een stam van het Midjanvolk dat een nomadisch bestaan leidde in de Negeb woestijn ten zuiden van Juda. Jaéls man Cheber had zich afgescheiden van de belangrijkste Kenietische groep en 'zijn tent opgeslagen' in het noorden van Israël waar de koning van Hasor de scepter voerde. Als vreemdelingen waren Cheber en zijn vrouw kennelijk ondergeschikt aan de Kanaänieten en hadden ze Sisera en diens leger evenzeer leren vrezen als de Israëlieten. Hoe dan ook: Jaëls tent lag op Sisera's pad toen deze probeerde zijn verslagen leger in de steek te laten en de hem achtervolgende Israëlieten voor te blijven. Jaël zag de Kanaänitische aanvoerder blijkbaar als een dodelijke bedreiging. Daarom gebruikte ze al haar listen om hem in de val te lokken en te doden.
Aas voor de val was de gastvrijheid, een belangrijk gebruik bij de bedoeïenen stammen waartoe ook de Kenieten behoorden. Als men iemand in zijn tent uitnodigde, hield dat in dat men verantwoordelijk was voor zijn leven. Toen Sisera Jaël om wat water vroeg, verwelkomde ze hem door hem in plaats daarvan melk aan te bieden. Zodoende vertrouwde Sisera haar volledig; ze had immers de melkzak voor hem open gemaakt. Hij viel in haar tent in slaap. Jaél was geen krijger, maar als nomadenvrouw had ze ontelbare keren haar tent opgezet — en daarom wist ze hoe ze een houten hamer en een tentharing moest gebruiken. Met deze wapens sloot ze haar dodelijke val. Toen haar slachtoffer sliep, sloeg ze toe 'en dreef de pin dwars door zijn slapen de grond in; hij was op slag dood.' (Rechters 4:21). Barak die Sisera achternazat, ontdekte bij aankomst dat de executie al was voltrokken. Jaél had zonder enige twijfel verraad gepleegd, want ze had niet alleen Sisera's vertrouwen beschaamd, maar ook de gastvrijheidswetten van de bedoeïenen overtreden.
Maar wat de Israëlieten betreft, stond er een veel grotere zaak op het spel: de bevrijding uit de Kanaanitische onderdrukking. Daarom konden ze in 'Het lied van Debora' ook zingen:
Gezegend zij Jaël, boven alle
vrouwen,
Jaël, de vrouw van Cheber, de Keniet.
Was ooit een tent gezegend met een vrouw als zij?
(Richteren
5:24).